terug © copyright A.Meddens-van Borselen


"Ik zal dit in uwe ogen doen druipen"

De aanhouding van Wilhelmina van Pruisen door de Commissie van Defensie te Woerden in 1787.


Inleiding

De politieke tegenstelling tussen Oranjegezinden en patriotten in de Republiek leidde in 1787 tot een burgeroorlog. Terwijl de Oranjegezinden in de provincies Gelderland en Utrecht in de meerderheid waren, hadden de patriotten in het gewest Holland en de stad Utrecht de overhand. De patriotten richtten in juni 1787 een speciale commissie op om Holland in staat van verdediging te brengen. In dit artikel zullen de ideeën en de samenstelling van beide groeperingen niet aan de orde komen, maar zal de geschiedenis van de Hollandse Commissie van Defensie te Woerden en de aanhouding van Wilhelmina van Pruisen door deze Commissie centraal staan.(1)

De oprichting van de Commissie

In de tweede helft van de jaren tachtig van de achttiende eeuw maakten de patriotten zich meester van het bestuur in de provincie Holland. Zij probeerden de macht van Willem V te verzwakken door hem een aantal belangrijke functies te ontnemen. Zo verloor hij in 1785 naar aanleiding van het Oranjeoproer in 's-Gravenhage het commando over het garnizoen aldaar. De prins reageerde hierop door met zijn gezin Den Haag te verlaten en zich met hen in Nijmegen te vestigen. Een jaar later werd hem door de Staten van Holland de functie van kapitein-generaal ontnomen naar aanleiding van de aanval van de Oranjegezinde troepen op de Gelderse stadjes Hattem en Elbrug.

In mei 1787 vond een gebeurtenis plaats in de provincie Utrecht, die voor de Hollandse patriotten aanleiding was om een speciale defensiecommissie op te richten. In opdracht van de Staten van Utrecht voerde het leger van generaal F.A. van Efferen in mei 1787 een aanval uit op de plaatsen Vreeswijk, Harmelen en Maarsen met de bedoeling de stad Utrecht van haar bondgenoot Holland te isoleren door de wegen naar Amsterdam en Den Haag te bezetten.(2) Deze aanval mislukte doordat de troepen van de stad Utrecht met steun van Hollandse soldaten erin slaagden de invallers te verjagen en had tot gevolg dat de vroedschap van Utrecht op 7 juni 1787 kolonel Frederik rijngraaf van Salm aanstelde tot generaal en bevelhebber van de troepen van de stad.(3) De Amsterdamse afgevaardigden in de vergadering van de Staten van Holland stelden voor om een commissie van defensie op te richten, die de provincie Holland en de stad Utrecht moest verdedigen tegen de in de provincies Utrecht en Gelderland gelegerde troepen van de stadhouder Willem V.(4) Op 12 juni 1787 nam de patriottische meerderheid in de Statenvergadering van Holland het voorstel voor het oprichten van een commissie van defensie aan. In deze commissie werden benoemd: Daniël J. Canter Camerlingh (1754-1816),(5) lid van de vroedschap van Haarlem en hoofd van het vrijcorps aldaar, Franciscus G. Blok (1749-1812), lid van de vroedschap van Leiden,(6) Martinus van Toulon (1736-1818), burgemeester en lid van de vroedschap van Gouda,(7) Cornelis van Foreest (1756-1825), lid van de vroedschap van Alkmaar (8) en Jan de Witt (1755-1809), lid van de vroedschap van Amsterdam.(9) Hendrik Costerus, zoon van de burgemeester van Woerden werd tot secretaris benoemd. De Commissie koos als standplaats Woerden uit en verbleef in het kasteel aldaar.

De troepen die door de provincie Holland betaald moesten worden, waren sinds 1786 in Woerden gelegerd. Zij stonden onder het bevel van de generaal-majoor A.van Rijssel.(10) Tevens werd in dat jaar op initiatief van de stadspensionarissen C.de Gijselaar uit Dordrecht, E. van Berckel uit Amsterdam en A. Zeebergh uit Haarlem getracht om uit de stedelijke vrijcorpsen een behoorlijk leger samen te stellen, dat aan de oost- en zuidgrens van Holland zou moeten worden gelegerd.(11)

De werkzaamheden van de Commissie

De taak van de Commissie was niet eenvoudig. Het leger was sterk verwaarloosd en veel militairen waren gedeserteerd.(12) Franciscus Blok, zoals gezegd lid van de Commissie, schreef dat de Commissie ter verdediging van de provincie slechts over 5500 man beschikte en dat de troepen half bewapend en "ongedresseerd" waren.(13) Om het tekort aan troepen op te vangen liet de Commissie een aantal inundaties voorbereiden, waaronder die in de Alblasserwaard en de omgeving rond Gorinchem en het gebied tussen Muiden en Naarden.(14) In augustus 1787 stelde de Amsterdamse patriot Balthasar Elias Abbema, lid van het Defensiewezen van de stad Amsterdam: "Het is buiten twijfel dat onze magt niet bestant is tegen die van de Prins, wanneer die door eenige duizenden buitenlandsche troupen ondersteund zoude worden. Dus hangt de zaak enkel hier van af, dat wij ons door het water beveiligen. Deze lijn van verdediging is precies dezelve als die in het jaar 1629, toen Prins Frederik Hendrik 's-Hertogenbosch beleggende, tegen de Spaanschen".(15) In aller ijl wierf de Commissie troepen voor de bestaande compagnieën en werden nieuwe regimenten opgericht. Voor de verdediging op de rivieren stelde zij de Rotterdamse makelaar Nicolaas Montauban van Zwijndrecht aan tot commissaris, die in opdracht van de Commissie schepen aankocht en deze tot oorlogsschepen liet ombouwen.(16) Tevens fungeerde hij als intermediair tussen de commandanten van de oorlogsschepen en de Commissie te Woerden.(17) De schepen lagen op de rivieren voor de plaatsen IJsselmonde, Hellevoetsluis, Dordrecht, Vianen, het slot Loevestein en in de Zuiderzee. Voorts trad de Commissie op tegen Oranjegezinden die oranje bloemen (goudsbloemen) en linten droegen en trachtte de leden van vrijcorpsen tegen aanvallen van leden van Oranjesociëteiten te beschermen. Aanvoerders van Oranjeoproeren werden gearresteerd en voor het gerecht gebracht.(18)

De aanhouding van Wilhelmina van Pruisen

De aanhangers van Oranje wilden zich niet bij de situatie neerleggen. Zij vonden dat de stadhouder het zich niet langer kon permitteren in Gelderland te blijven. James Harris, de Engelse gezant, en Gijsbert Karel van Hogendorp, beiden raadslieden van Willem V, bereidden daarom de terugreis van de stadhouder naar Den Haag voor en hoopten hiermee zijn machtsherstel te bespoedigen. Willem V was echter niet bereid te gaan tenzij de Staten van Holland hem daartoe zouden uitnodigen.(19) Zijn echtgenote prinses Wilhelmina besloot toen om zelf naar Den Haag te gaan. Zij schreef later in een brief aan de raadpensionaris Pieter van Bleiswijk, dat het doel van haar reis was om mee te werken aan het herstel van de rust en vrede teneinde een burgeroorlog te voorkomen.(20) De reis werd goed voorbereid. Op 28 juni 1787 ging prinses Wilhelmina via Nijmegen, Tiel, Nieuwpoort en Schoonhoven op weg naar de vroegere residentie.(21)

Cornelis de Lange van Wijngaarden, schepen en lid van de vroedschap van Gouda en commandant van het vrijcorps van Gouda, was inmiddels door twee leden van dit genootschap op de hoogte gesteld van de voorgenomen reis van de Prinses. Vlak voor het schrijven van dit artikel verkreeg het Rijksarchief in Zuid-Holland een aanvulling op het archief van De Lange van Wijngaarden. In deze aanvulling op het archief bevindt zich een handgeschreven document getiteld "Anecdotes historiques et politiques" waarmee nu -bij mijn weten voor het eerst- kan worden aangetoond dat de patriotten op de hoogte waren gebracht van de komst van de prinses. In de "Anecdotes" schreef De Lange hierover dat enkele leden van de Oranjesociëteit te Haastrecht, die ingelicht waren over de reis, hun mond voorbijgepraat hadden: ... "mais la commission des états pour la défense de Hollande et la ville d' Utrecht... ce n'est pas elle qui a découvert ni moi meme l'entreprise du voyage de la princesse. Ce sont les Orangistes Anson et Muscaput, bourgeois de Haastrecht, qui l'ont dévolé par imprudence a quelques citoyens patriotes".(22) Op verzoek van de Commissie van Defensie ging De Lange van Wijngaarden met zijn manschappen naar de Goejanverwellesluis, aangezien deze door desertie van troepen onbewaakt was. Hij schreef later: "Si j'avais refusé il est très possible que la Princesse aurait fait son chemin sans obstacle puisque'un autre officier qui aurait en la meme audace n'aurait peut etre pas été bien informé, de ce qui se passait."(23)

Voor de komst van de prinses waarschuwden enkele leden van het vrijcorps hem, dat er in Haastrecht vijftien paarden waren besteld. Dit aantal kon alleen voor een buitenlandse vorst of voor de stadhouder of zijn familie bestemd zijn. Het vrijcorps van Gouda kreeg de opdracht om naar Bonrepas te gaan en daar deze personen aan te houden en hun identiteit te achterhalen. Zo gebeurde het dat Wilhelmina met haar gevolg aan het riviertje de Vlist tussen Schoonhoven en Haastrecht werd aangehouden. Zij werd naar de vlakbij de Goejanverwellesluis gelegen boerderij van Adriaan Leeuwenhoek gebracht, waar De Lange van Wijngaarden, als commandant van het vrijcorps van Gouda, ingekwartierd was. Inmiddels was ook de Commissie van Defensie te Woerden ingelicht. In afwachting van de komst van de Commissie van Defensie bewaakte Daniël van Genderen met getrokken sabel het gezelschap .(24) Tijdens het eten en drinken ging deze Van Genderen bij het gezelschap aan tafel zitten. "Hij kende de vormen zo weinig, dat hij zich bij de Prinses neerzette; een vergrijp dat zij hem van harte vergaf, wel ziende dat het geen kwade kerel was".(25) 's-Avonds arriveerde de Commissie van Defensie. Zij weigerde de Prinses doorgang te verlenen zonder goedkeuring van de Staten van Holland en stelde haar voor om de nacht op het kasteel van Woerden door te brengen. De Prinses besloot om de beslissing in Schoonhoven af te wachten, waarheen zij door twee leden van de Commissie werd begeleid. Bij het verlaten van de boerderij zei zij in het voorbijgaan tegen het commissielid Daniël Canter Camerlingh " Ik zal dit in uwe ogen doen druipen", waarop zij als antwoord kreeg: "daar zijt gij niet in staat toe mevrouw".(26) De volgende dag keerde zij naar Nijmegen terug en schreef haar broer, Frederik Willem II, koning van Pruisen, om hem over deze gebeurtenissen in te lichten.

De patriotten bleven op hun hoede en hielden er rekening mee, dat Wilhelmina nog eens een poging zou wagen om naar de voormalige residentie te reizen. Op 6 september 1787 meldde Daniël van Genderen vanuit Goejanverwellesluis, dat er een gerucht ging, dat de Prinses wederom in aantocht was. Zij zou dit maal bij Nieuwpoort voor een lijkkoets paarden besteld hebben en meende men, "onder het voorwendsel eener afgestorvenen naar Delft te brengen, eene doortogt zoude trachten te baanen".(27)

Het document "Anecdotes historiques et politiques" van de Lange van Wijngaarden werpt mijns inziens een nieuw licht op de reis en de aanhouding van Wilhelmina van Pruisen. Zoals gezegd schreef Cornelis de Lange dat men door onvoorzichtigheid van twee Oranjeaanhangers, van wie hij de namen kende, op de hoogte was gesteld van de reis van de prinses. Het is zeer aannemelijk dat zij met opzet deze informatie lieten uitlekken. Door bestelling van vijftien verse paarden bij Haastrecht gaven de Oranjegezinden tevens aan waar Wilhelmina de grens van Holland zou oversteken. Alleen een buitenlandse vorst of de stadhouder gebruikte zo'n groot aantal paarden. Zo zorgde de Oranjepartij dat de komst van de prinses niet onopgemerkt bleef.

Indien een incident met de patriotten was uitgebleven dan was zij naar 's-Gravenhage doorgereisd in de hoop dat zij door haar komst een opstand van de aanhangers van Oranje tegen het patriottenbewind kon provoceren. Na haar aanhouding vond de prinses het ook niet noodzakelijk de beslissing van de Staten van Holland af te wachten en keerde de volgende dag naar Nijmegen terug. Zij had met de aanhouding door de patriotten haar doel bereikt. Door het incident bij de Goejanverwellesluis kon haar broer in Pruisen haar niet langer zijn hulp weigeren.

De komst van de Pruisen

Frederik Willem II, koning van Pruisen, beschouwde de aanhouding van zijn zuster als een belediging en eiste genoegdoening van de Staten van Holland. De Pruisische gezant F.W.von Thulemeier overhandigde op 9 september een ultimatum van zijn koning aan de Hollandse raadpensionaris Pieter van Bleiswijk.(28) Op 13 september trok een leger van 20.000 Pruisische soldaten onder aanvoering van K.W.F. hertog van Brunswijk (een neef van Lodewijk van Brunswijk "de dikke hertog") de Republiek binnen. Het rukte met drie colonnes tegelijk op en zij bereikte op 15 september reeds de eerste belangrijke vesting Vianen, die echter ontruimd bleek. Alleen vanaf het water ondervond men enige tegenstand van de patriotten. Op de rivier lag het fregatschip "De Waakzaamheid", dat door de Commissie van Defensie voor de verdediging van Vianen was aangekocht. Door de lage waterstand lag het vast, zodat het slechts onder één hoek op de naderende Pruisische troepen kon vuren. Om diezelfde reden was de inundatie daar eveneens mislukt.(29) Ook in Vreeswijk en Leerdam ondervonden de Pruisen weinig of geen tegenstand van de patriotten.

De verdediging door de patriotten

De voorbereidingen voor de verdediging door de Commissie van Defensie waren half september nog niet gereed. Veel inundaties waren nog niet uitgevoerd.

De rijngraaf Frederik van Salm deelde de Commissie mee, dat hij niet in staat was om de stad Utrecht te verdedigen. Daarom gaf de Commissie hem op 14 september het bevel om in uiterste nood de stad te verlaten en zijn troepen naar Holland terug te trekken. In de nacht van 15 op 16 september besloot hij reeds, met achterlating van munitie en geschut, om met zijn manschappen de stad te verlaten en naar Amsterdam te vluchten. Later schreef F.G.Blok dat de rijngraaf het bevel van de Commissie had gebruikt tot voorwendsel om de stad te verlaten. Door het vroegtijdig vertrek en de achterlating van munitie en geschut hadden de inwoners van Utrecht, die de munitie en geschut hadden bekostigd, veel schade geleden. De Pruisen konden zonder slag of stoot de stad binnentrekken. Volgens F.G. Blok, had de terugkeer van de stadhouder geenszins van die ontruiming afgehangen, maar was deze er alleen enige dagen door vervroegd.(30)

In de rest van het gewest Holland ging het met de verdediging niet veel beter. Kolonel A.Ph. van der Capellen, commandant te Gorinchem, meldde op 16 september aan de Commissie dat de situatie aldaar ellendig was, aangezien er niet een soldaat was, die een kanon kon bedienen.(31) Vlak voor de komst van de Pruisische troepen deed zich een incident voor op het oorlogsschip "De Spion", dat voor Loevestein lag. De commandant, Witte van Dam, werd door de luitenant-ter-zee, H.W. Smith, overgehaald om naar de stadhouder over te lopen en het schip naar de Gelderse wateren te varen. De tweede luitenant-ter-zee, P. van Aardenburg, wist dit echter op het laatste moment te voorkomen. De overlopers werden gearresteerd. Toen de Pruisen een week later dit gebied veroverden, werden Witte van Dam en H.W. Smit bevrijd en als helden geëerd. P.van Aardenburg werd gearresteerd en verbannen.(32)

Toen Daniël Canter Camerlingh en Martinus van Toulon, op 17 september in Woerden arriveerden van een reis uit Rotterdam, waar ze de manschappen op de oorlogsschepen de eed van trouw hadden afgenomen, bleken Jan de Witt, Cornelis van Foreest en Franciscus Blok, de andere leden van de Commissie, de dag daarvoor al naar Amsterdam te zijn gevlucht. Later schreef Van Toulon in zijn korte autobiografie dat zij Woerden heimelijk "als particuliere reizigers" hadden moeten verlaten, aangezien het volk vanwege de evacuatie van Utrecht, zeer ontevreden over de Commissie was.(33) Zij voegden zich bij de andere leden van de Commissie in Amsterdam. Daar bood Jan de Witt in zijn woning de Commissieleden een maaltijd aan "waarop zij elkanderen aandoenlijk bedanken voor de zoo goede harmonie, vriendschap, hulp en adsistentie onderling betoond en nemen van elkanderen niet zonder 't storten van tranen afscheid, onder toewensching van de goddelijke bewaring en bijstand in deze zoo netelige en critique omstandigheden".

Intussen leidde de ontevredenheid over de Commissie en andere patriotten tot uitbarstingen; onder andere werden op 17 september in Gouda het huis van Martinus van Toulon op de Turfmarkt en het huis van De Lange van Wijngaarden op de Haven geplunderd en vernield. In het huis van Martinus van Toulon werd de wijnvoorraad door de plunderaars duchtig aangesproken. Van het huis van Daniël van Genderen op de Tiendeweg te Gouda werden de ruiten ingegooid.(34)

De terugkeer van Willem V naar 's-Gravenhage

Op 18 september herstelden de Staten van Holland Willem V in zijn functies van kapitein-generaal en commandant van het garnizoen te 's-Gravenhage. Twee dagen later keerde hij op hun verzoek terug naar Den Haag en werd de Commissie van Defensie ontslagen. In verband daarmee kreeg zij de opdracht een verantwoording van de werkzaamheden te schrijven.(35) Tevens werden de leden van de Commissie en De Lange van Wijngaarden te zamen met tien andere patriotten op verzoek van prinses Wilhelmina voor "althoos" uit hun ambten ontzet.(36) Dit "althoos" bleek van korte duur te zijn. Na de inval van de Fransen in 1795 voelde Willem V zich genoodzaakt om met zijn gezin naar Engeland te vluchten en keerden de leden en de andere patriotten die in 1787 uit hun ambt waren gezet, terug naar de Republiek, om nieuwe bestuursfuncties te vervullen.

De patriotten vluchten het land uit

De rijngraaf van Salm werd op 20 september voor het laatst gezien op de Overtoom bij Amsterdam. In december 1788 werd hij wegens desertie bij verstek door het Hof van Holland veroordeeld en uit de provincie Holland verbannen.(37) Waarschijnlijk is hij naar Frankrijk uitgeweken. Jan de Witt emigreerde eind september 1787 naar Frankrijk en keerde met de komst van de Fransen in 1795 terug in Holland, om weer een ambt in het stadsbestuur van Amsterdam te vervullen.(38) Franciscus G.Blok vluchtte in dezelfde tijd uit Holland. Hij verbleef korte tijd in Brabant om zich daarna tijdelijk in Antwerpen te vestigen.(39) In 1788 keerde hij terug in Leiden waar hij een advocatenpraktijk uitoefende,en hij in 1798 tot baljuw werd benoemd.(40) Martinus van Toulon en Daniël Canter Camerlingh durfden eind 1787 niet naar hun woonplaats terug te keren en waren ondergedoken in Amsterdam. In november 1787 gelastte het stadsbestuur hen de stad binnen 48 uur te verlaten. Van Toulon week uit naar Haarlem om vervolgens in december van dat jaar terug te keren in zijn huis te Gouda. Aangezien hij in zijn tuin werd uitgescholden en met stenen en dakpannen werd bekogeld, keerde hij in januari 1788 opnieuw "op bedekte wijze" terug naar Haarlem. In maart vertoonde hij zich weer in zijn woonplaats op straat en in de kerk. In mei 1788 vluchtten Canter Camerlingh, Van Foreest en Van Toulon incognito alsnog naar Brussel, aangezien zij door het Hof van Holland gedagvaard werden. In Brussel ontmoetten zij vele andere uitgeweken patriotten. Pas in september 1788 keerde Van Toulon definitief in zijn woonplaats terug, nadat zijn vrouw hem had bericht dat men wat gunstiger over de Commissie begon te denken "en mogelijk het verzoek van de procureur-generaal van het Hof van Holland tegen dezelve wel aan de spijker zou blijven hangen".(41) Martinus van Toulon oefende zijn ambt van ontvanger van de convooien en licenten van de Admiraliteit op de Maze tot 1811 uit. Daniël Canter Camerlingh werd in 1795 lid van de municipaliteit en werd later tot schout van Haarlem benoemd.(42) Ook Cornelis van Foreest bekleedde na de revolutie in 1795 tot aan zijn dood in 1825 verschillende bestuursfuncties.(43)

De eindverantwoording van de Commissie

Zoals reeds werd vermeld had de Commissie in 1787 van de Staten van Holland de opdracht gekregen om een rapport samen te stellen, waarin zij verantwoording voor hun werkzaamheden moesten afleggen. In oktober 1787 kwam de financiële verantwoording gereed.(44) Met de bestuursverandering in 1795 verviel de verplichting om het verslag af te ronden. Toch meenden de leden van de voormalige Commissie dat zij zich in een uitgebreid verslag moesten verdedigen. Zij voltooiden dit 'Omstandig Verslag', waarin zij de gebeurtenissen van 1787 verwerkten, echter pas in 1803.(45)

1. A.Meddens-van Borselen, Inventaris van het archief van de Commissie van Defensie te Woerden, 1787 (inleiding) ('s-Gravenhage 1984)

2. H.T. Colenbrander, De patriottentijd, hoofdzakelijk naar buitenlandse bescheiden III ('s-Gravenhage 1899) 188-189.

3. A. van Hulzen, Utrecht in de patriottentijd (Zaltbommel 1966) 232-273.

4. Rijksarchief in Zuid-Holland (RAZH) Archief Commissie van Defensie, nr.12.

5. P.C. Molhuijsen en P.J. Blok, Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek VII (NNBW) (Leiden 1911) 269.

6. P.J. Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad III De Republiek ('s Gravenhage 1916) 142, 342-375.

7. NNBW V, (Leiden 1921) 957.

8. NNBW I, (Leiden 1911) 877.

9. J.E. Elias, De vroedschap van Amsterdam 578-1795 II (Amsterdam 1947) 985.

10. R. Fruin en H.T. Colenbrander, Geschiedenis der Staatsinstellingen in Nederland tot den val der Republiek ('s-Gravenhage 1980) 353.

11. P.J. Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad , De Republiek III ('s-Gravenhage 1916) 365.

12. J.S. Bartstra, Vlootherstel en legeraugmentatie 1770-1780 (Assen 1952) 1-196.

13. brief van F.G.Blok in: P.Ph.J. Quint Ondaatje, Bijdrage tot de geschiedenis van de omwenteling van 1787 (Duinkerken 1791) 19 .

14. RAZH, Commissie van Defensie, nrs. 302-317.

15. Algemeen Rijksarchief (ARA), Tweede afdeling, archief Dumont Pigalle, nr. 92.

16. W.F. Lichtenauer, "Parallelle levens in de nieuwe geschiedenis. Twee Rotterdamse makelaars als amateurs in politiek en krijgskunde: de twee achterneven N. Montauban van Zwijndrecht en L.Zwijndrecht" Rotterdamse jaarboekje (1956) 91-164.

17. RAZH, Commissie van Defensie te Woerden, nrs. 210-247.

18. RAZH, Commissie van Defensie te Woerden, nrs. 209, 201 en 208.

19. C.H.E. de Wit, De Nederlandse revolutie van de achttiende eeuw 1780-1787, oligarchie en proletariaat (Oirsbeek 1974) 99.

20. RAZH, Commissie van Defensie te Woerden nrs. 280 en 452-455.

21. H.T. Colenbrander, De Patriottentijd III 220-227.

22. RAZH, De Lange van Wijngaarden "Anecdotes historiques et poltiques" nr. 51 f.4v.

23. RAZH, De Lange van Wijngaarden: in "Anecdotes historiques et politiques" nr.51 f5.

24. RAZH, Commissie van Defensie te woerden nrs. 183 en 284-285.

25. H.T. Colenbrander III De Patriottentijd III 226.

26. ARA, Tweede afdeling, Toulon van der Koog nr.168 Levensbeschrijving van Martinus van Toulon, lid van de Commissie van Defensie te Woerden.

27. RAZH, Commissie van Defensie te Woerden, nr. 184.

28. RAZH, Staten van Holland na 1572, nr.1169.

29. P.Kroeger, "Zuid-Holland en de Pruisische inval", Tijdschrift Zuid-Holland 7 (1961) 1-23 en RAZH, Commissie van Defensie te Woerden, nr.238.

30. RAZH, Commissie van Defensie te Woerden, nr.6 en P.Ph.J.Quint Ondaatje, Bijdrage tot de geschiedenis der omwenteling van 1787 (Duinkerken 1791) 12-39 o.a. brief van F.G.Blok, voormalig lid van de Commissie van Defensie te Woerden, dd 21 december 1787 geschreven vanuit Antwerpen.

31. RAZH, Commissie van Defensie te Woerden, nr.320.

32. W.F. Lichtenauer, "Parallelle levens in de nieuwe geschiedenis. Twee Rotterdamse makelaars als amateurs in politiek en krijgskunde: de twee achterneven N. Montauban van Zwijndrecht en L.Zwijndrecht" Rotterdamse jaarboekje (1956) 91-164.

33. ARA, Tweede afdeling, Toulon van der Koog, nr. 168.

34. J.Smit, Een regentendagboek uit de 18de eeuw Bijdrage oudheidkundige kring Die Goude 10 (1957), 822-823.

35. H.T Colenbrander, De Patriottentijd III 269-272.

36. RAZH, Commissie van Defensie te Woerden, nrs. 249-250.

37. RAZH, Hof van Holland, nr. 5539-6.

38. J.E. Elias, De vroedschap van Amsterdam 1578-1795 II 985.

39. ARA, Tweede afdeling, Toulon van der Koog, nr. 168.

40. P.J. Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad III 345-378 en IV 39 en 76.

41. ARA, Tweede afdeling , Toulon van der Koog, nr. 168.

42. NNBW VII, 269.

43. NNBW I 877.

44. RAZH, Commissie van Defensie te Woerden, nr. 254.

45. Het verslag bevindt zich in het Rijksarchief in Zuid-Holland in het archief van de Commissie van Defensie te Woerden, nr.280.