Deze week: Reliflex slaapt!  >> Lees
Vraag: wat is het hoogtepunt van anderhalf jaar Reliflex?   >> Reageer
 
waarom reliflex?
home



Weeklog

'Ambassadeurs voor de oecumene'
Vrijdag 27 juni 2008

Wie het heeft over maatschappelijke betrokkenheid en kerken, kan eigenlijk niet om de Raad van Kerken heen. Vluchtelingen, illegalen, interreligieuze dialoog, duurzaamheid, milieu, armoede en ethiek: allemaal thema’s die horen bij de Raad. Onlangs vierde de Raad zijn veertig jarig bestaan in Utrecht. Maar liefst vijfhonderd – vooral oudere – mensen waren tijdens deze viering aanwezig. Tijdens de viering werd een nieuw plan onthuld: de Raad gaat 'ambassadeurs voor de oecumene' aanstellen. Dat zijn jongvolwassenen die een jaar lang het werk van de Raad kritisch gaan volgen, maar ook hun eigen kerk gaan doorlichten op haar geneigdheid om met andere kerken samen te werken. Met dit plan werd meteen ook het streven van de Raad duidelijk om in het algemeen – en wellicht vooral op plaatselijk niveau – meer jongeren bij haar activiteiten te betrekken. De aanwezigheid van prinses Maxima was hier wellicht een goed voorbeeld van.

Een goed idee? De Raad – zo staat in een krantenartikel te lezen - wil de komende jaren meer aandacht besteden aan de generatie van de jongvolwassenen. Zij organiseren zich anders dan eerdere generaties, volgens voorzitter Van Hout. "Meer in projecten dan in structuren. Ze communiceren met beelden en impressies, meer dan met dogmatiek of abstracte begrippen". De aan te stellen ambassadeurs zijn als Johannes de Doper ‘voorlopers van het nieuwe land’: zij steunen op een oud testament en maken een weg naar de toekomst begaanbaar.

Toen ik dit berichtje las, kon ik een glimlach niet onderdrukken. Waarom Johannes de Doper erbij halen? Daar herkent toch amper iemand – laat staan een jongere – zich in? En ambassadeurs zijn toch mensen die zich inzetten voor een bepaalde organisatie en vooral proberen hierdoor meer aandacht en steun voor deze organisatie te krijgen? Vertegenwoordigers, bedoel ik. Is hier op twee punten niet al sprake van een communicatiefout? Een van de meest veelbelovende jonge oecumenische personen in Nederland, Marloes Keller, komt gelukkig tegemoet aan mijn kritiek. In haar lezing legde ze uit: “Ik heb begrepen dat de Raad van Kerken zich wil gaan richten op mensen tussen de 20 en 35 jaar. Een nobel, maar moeilijk streven. Deze generatie leest geen jubileumkranten, komt niet naar een middag met lezingen, een jubileumviering en zal niet vanuit zichzelf de site van de Raad van Kerken bezoeken om te zien wat de Raad de afgelopen veertig jaar heeft gedaan en van plan is de komende veertig jaar te doen." Volgens Keller moet de Raad in de communicatievormen van de jongeren meegaan: "Met deze voorbeelden wil ik aangeven dat deze snelgroeiende vorm van communicatie een nieuwe vorm van denken met zich mee brengt. Frequente internetgebruikers denken niet in lange vergaderingen, doordachte visiedocumenten en formele structuren. Maar hebben de voorkeur voor direct persoonlijk contact, een snelle reactie op actuele zaken en informele netwerken. De visie van de oecumenische beweging, van de Raad van Kerken, is ijzersterk. Die hoeft niet vernieuwd te worden. De Raad van Kerken wil echter 20 tot 35-jarigen bereiken met deze visie. Dat is wel nieuw! Dit lijkt mij een uitdaging die alleen kan slagen als de Raad van Kerken en haar lidkerken de manier van communiceren die bij deze tijd past leren waarderen, gaan accepteren en er in willen investeren."

Keller heeft helemaal gelijk. Maar de grote vraag is of en zo ja hoe de Raad deze adviezen gaat opvolgen. De Raad is de laatste jaren bijna wegbezuinigd en is feitelijk niet veel meer dan een min of meer samenhangend geheel van een bescheiden secretariaat, landelijke werkgroepen en honderden lokale groepen waarvan een groot deel uit 'grijze koppies' bestaat en amper actief is.
Jongere ambassadeurs aanstellen kan aan deze ontwikkeling zeker geen einde maken. Wel zullen zij hopelijk bevestigen wat Keller zo pijnlijk duidelijk maakt.   


Greco Idema is eindredacteur van www.reliflex.nl.
 
>> Reageer



Mijn muziek
Maandag 16 juni 2008

H










“Wat is Uw muziek?”, vroeg een jongere mij. Ik stond met mijn mond vol tanden. Allereerst ben ik meer visueel dan auditief ingesteld. Ik ben niet muzikaal, ik kan geen noten lezen, bespeel geen instrument; mijn muzikale activiteiten bestaan hoofdzakelijk in het meezingen in het ochtend- en avondgebed, de lauden en de vespers, iedere dag, waarbij ik voor de melodieën meer op mijn geheugen vertrouw dan op het notenschrift. In de auto heb ik meestal de actualiteitenzender aan. Wanneer ik studeer of schrijf, vind ik muziek storend, zodat ik niet veel muziek beluister. Als ik naar muziek luister is het klassieke muziek. De laatste tijd probeer ik elk jaar een opera te zien: de combinatie van het zien van toneel en orkest en het luisteren naar muziek vind ik heel aantrekkelijk, waarbij ik me verbaas dat de componist zich heeft kunnen laten inspireren door een tekst, een libretto, dat meestal niet veel soeps is.

Nooit heb ik gedacht: “dit is mijn muziek.” Bij jongeren is dit anders, zoals ik pas heb kunnen vaststellen toen ik een groep scholieren van het VWO op mijn kamer had. Muziek is bijna voor allen een levensnoodzaak. Vooral wanneer ze een keer niet goed in hun vel zitten, geeft de muziek troost. Ze sluiten zichzelf op in de muziek. Het is een vorm van meditatie, een middel om zichzelf te verzamelen en, zo nodig, over hun slechte bui heen te komen. Je ipod kwijt zijn, is een van de meest vervelende dingen die je kunnen overkomen. Meestal zijn de liedjes in het Engels, en als je ze vertaalt, stellen ze weinig voor. Het gaat om de muziek, vaak lekker hard. Ook zij kunnen meestal geen noot lezen of een instrument bespelen. Iedere jongere heeft daarbij zijn of haar eigen voorkeur: zijn, haar muziek. Het maakt deel uit van hun identiteit. Ze luisteren er individueel naar. Er wordt niet samen geluisterd. Klassieke muziek is hun praktisch onbekend. Ze hebben er iets mee voor zover een oma of opa ernaar luisterde, wanneer zij bij hen op bezoek waren; bij deze muziek komt een herinnering aan hen boven. Een enkeling is wel eens naar een opera geweest en kon toen daarmee op school extra punten verdienen, want opera is ‘hoge cultuur’.

Voor mij heeft muziek meer te maken met gemeenschap. Misschien kun je soms popmuziek gebruiken in de liturgie. Maar liturgie is wat je samen doet. Je viert samen, je zingt zelf, samen met anderen, in plaats van passief te luisteren naar – meestal – een zangeres die volgens mij haar stem vaak niet goed gebruikt en de microfoon bijna in haar mond steekt. De betekenis en waardering van het tot je nemen van muziek kunnen enorm verschillen. Als mensen op zoek willen gaan naar een ‘nieuw wij’, dan is dit verschil in waardering en betekenis een hele uitdaging. Is er zoiets als ‘onze muziek’ mogelijk? Is samenzang nog mogelijk voor jongeren of is dit het bijna exclusieve terrein van bejaarden? ‘Mijn muziek’? Ik kan me er voor mijzelf weinig bij voorstellen, voor jongeren is zij het dagelijks brood dat ze in een wereld die voor hen vaak overgeorganiseerd is, nodig hebben.

André Lascaris is medewerker van Reliflex en van het Dominicaans Studiecentrum (www.dsts.nl)

>> Reageer

21-7-2008  Gré Stocker-Boon
Muziekbeleving
Geachte Dames en Heren,

Uw artikel over de muziekbeleving van mensen,en
generaties, in de tijd van nu, is iets om er bij stil te staan.
U geeft de atmosfeer weer waarin wij vertoeven
en waarop wij zo verschillend reageren.
Het maakt duidelijk dat het goed is van elkaar
kennis te nemen wat er zoal op het vlak muziek
en muziekbeleving te beleven is.
En waar we ons aan storen, b.v. door te veel aan geluidsoverlasten en lichaamelijke kronkels die dat "ik" onderstreepen,
en niet de medemens, of de gezamelijkheid aan-
geven. De vraag is: Mogen wij er iets van zeggen,of
erover in diskussie gaan,
nemen anderen die het er niet mee eens zijn,
van de overweging zoals U dat beschrijft er ook kennis van ? Zo te horen zal dat ook wel.
Maar het is toch zo, dat we dagelijks zouden moeten verzoeken met elkaar op de aarde te leven.
En de beleving voor alle mensen open te houden,
indien we elkaar de ruimte en de echos geven, die nodig zijn voor een goede samenleving, dat het leefbaar is, of wordt. Over en weer dus.
Persoonlijk vindt ik festivals zo tussendoor fantastisch. Wat wil je dus meer ?
Maar een Händel, met zijn "Konigin van Saba", op een orgel gespeeld, is ook niet te versmaden. Wat denkt U ?



Agnostisch bidden?
Maandag 9 juni 2008

H







Er zijn jongeren die op de klassieke wijze tot God of Allah bidden. Daarnaast hebben die jongeren belangstelling voor het gebed, die het - wat geloof betreft - allemaal niet zo goed weten. "Bidden doet mijn oma", zo hoorde ik laatst op de vraag naar het gebed van een vwo-scholier tijdens een proefcollege. De jongen was ervan overtuigd dat bidden tot God echt niet bij zijn generatie past: het is iets dat anderen doen – voornamelijk ouderen. "Maar mogelijk is het ergens goed voor, baat het niet dan schaadt het niet", zei hij, al was deze redenering voor hem geen aanleiding een rozenkrans in handen te nemen.

Een ander zei eigenlijk niets met religie te hebben, maar af en toe toch een smeekbede naar de hemel te sturen, vooral ten tijde van examens. "Ik weet niet goed tot wie, maar wellicht helpt het", zei de scholiere. Kennelijk heeft het gebed aan de ene kant een onzekere bijsmaak: je weet niet of het nuttig is en je weet niet tot wie je bidt, maar tegelijk is het mooi meegenomen om er op bepaalde momenten op terug te kunnen vallen. Aan de andere kant een veilig gevoel dus. Hebben we hier met biddende agnosten te maken? Het religieuze ritueel van het gebed wordt door de twee scholieren kennelijk aangehouden, ook al weet men niet precies tot wie of wat men zich richt.
Een agnostisch bidden past bij de religieuze en spirituele ontwikkelingen die we in de laatste decennia meemaken. Een duidelijk afgebakende vorm van religie maakt plaats voor een meer open spiritualiteit. Met alle voor- en nadelen van dien. Want het valt niet mee om je tot iets te richten als je niet weet wie of wat datgene is. En daar gaat het bij het bidden toch eigenlijk om: je richten tot een macht waarop je vertrouwt. Tegelijk wordt het bidden hierdoor ook makkelijker: iedereen kan bidden, je hoeft geen specifiek geloofsrepertoire te hebben.

Vanuit verschillende religies bekeken is het agnostisch bidden wellicht een tegenspraak op zich: als je niet weet of en hoe je in God gelooft, kun je ook niet bidden. Maar misschien wordt door jongeren meer agnostisch gebeden dan we denken. Uit onderzoek weten we dat veel jongeren tegenwoordig vooral in bed bidden, ook zij die zich niet religieus noemen. En we weten ook dat er verschillende soorten van gebed bestaan: het smeekgebed, het dankgebed, het meditatieve gebed en ook een meer psychologisch gebed dat opluchting geeft. De voorstelling waarop het gebed gericht is – welke god of godheid dan ook – lijkt niet in de eerste plaats van belang te zijn. Dit zou overigens kunnen samenhangen met het feit dat jongeren hun manier van geloven soms moeilijk durven te uiten. Uitkomen voor je geloof wordt onder jongeren niet meteen als erg cool beschouwd.
Maar is een persoonlijk ritueel als het bidden een uiting van religie die gepaard kan gaan met agnosticisme? De vraag is dan natuurlijk of je nog wel een ‘echte’ agnost of stiekem niet toch spiritueel zoekend bent. Moeilijk te beantwoorden vragen, maar een ding is duidelijk: veel jongeren bidden en ze doen dat op hun eigen – soms schijnbaar vrijblijvende – wijze. En er is niemand die hen dat verbiedt op die wijze te doen. Ook geen God, want daar geloven ze niet in. Dat zeggen ze tenminste.

Thomas Quartier is docent voor Rituele en Liturgische Studies aan de Faculteit Religiewetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen

>> Reageer



Jongeren in meditatie
Maandag 2 juni 2008

H










Na een doop met veel geschreeuw en geloop van kleine kinderen die zelfs niet in bedwang gehouden konden worden door het brandende kaarsje dat ik hun in de hand had gestopt, heb ik eens gezegd: “Ik ben gek op kinderen, wanneer ze achttien zijn.” Dat is ook zo. Ik heb weinig met kleine kinderen. Leuk spul, dat wel. Mooi ze te zien opgroeien. Maar ik heb geen echte band met hen. Dat schijnen ze aan te voelen, want het gebeurt zelden dat een kind spontaan op mijn schoot komt zitten.
Met jonge mensen heb ik bijna altijd een goede relatie. Ik schenk hun vertrouwen en zij vertrouwen mij. Ik neem ze van harte serieus. Ze hebben hun eigen ervaringen die minstens zo belangrijk zijn als de mijne. Dit kan een goed gesprek opleveren. Dit gesprek is voor mij het aantrekkelijke om jongeren te ontmoeten.
Wat is een jongere? Iemand die achttien is en ouder. Maar soms ook scholieren van de middelbare school en laatst nog een jongen van twaalf, nog op de basisschool, met wie ik een paar keer uitvoerig gepraat heb in verband met de scheiding van zijn ouders. Zo nu en dan ontvang ik op mijn kamer een groepje scholieren die vanuit school naar ons jongerencentrum komen, vlak naast ons klooster, om kennis te maken met onze vorm van leven. Mij valt op dat zij weinig weten van de christelijke traditie. Dit nadeel heeft ook zijn voordeel. Zij zijn niet ‘erfelijk’ belast en staan open voor wat voor hen nieuw is. Dat nieuwe moet wel doorleefd zijn. Geloven en religie zijn iets anders dan natuurwetenschappelijke gegevens verzamelen. Altijd zijn er vragen over seks. Op grond van sommige tv-programma’s kun je de indruk krijgen dat het er wild aan toegaat op middelbare scholen en universiteiten. Dit lijkt nogal mee te vallen, heb ik als indruk gekregen.
Wat zoeken jongeren? Het gebrek aan kennis en ervaring maakt hen onzeker. Ze leven in een caleidoscopische wereld, een wereld waarin grenzen niet meer duidelijk te trekken zijn, sommigen zeggen meer dan één identiteit te hebben en iedereen wordt opgeroepen meer te begeren. Het lijkt mij niet gemakkelijk jong te zijn hoewel ik soms wel wat jaloers ben op de veel grotere vrijheid die zij hebben, vergeleken met de tijd dat ik jong was.
Opvallend is de populariteit van meditatie onder jongeren. Voor liturgie hebben ze over het algemeen weinig interesse. Maar een huisgenoot van mij die studentenpastor is, kan nauwelijks de cursussen meditatie aan die hij studenten aanbiedt. Jongeren zoeken in die meditatie verstilling. Meer dan dat: via de verstilling zoeken ze naar vertrouwen. Overeind blijven in onze chaotische, vrije samenleving is een kunst. Er is steeds de angst jezelf kwijt te raken. Meditatie helpt om jezelf te verzamelen. Meditatie kan voor hen de weg naar religie openen. Religie kan hen helpen een plaats te vinden waar ze zichzelf kunnen zijn, met een of meerdere identiteiten. Of ze die weg ook zullen opgaan? De toekomst zal het leren.

André Lascaris is medewerker van Reliflex en van het Dominicaans Studiecentrum (www.dsts.nl)

>> Reageer

3-8-2008  Gré Stocker-Boon
Kind zijn,volwassen worden.
Geachte Dames en Heren,

Laatst was ik in een kerk waar de doop van kinderen als deel van de Godsdienst uitgevoerd werd.
De ouders, zusjes en broertjes, nichtjes en neefjes
zaten op de voorste rijen.
Vanaf het midden naar achteren zaten anderen mensen,hoofdzakelijk oudere mensen.
De mensen die de doop wensten voor hun kinderen en achterkleinkinderen, liepen heen en weer met
verschillende Kameras om vast elk handgebaar op te nemen.De anderen kinderen, de kleine gasten, maakten van de ruimte een keet.
Ze vielen ook op door kleding, net Hollywoodstars.
Door het gedoe werden ze ook nog enthousiast
ondersteund met geklap door b.v. de ouders.
De kinderen mochten dus overal aankomen.
Maar wat heeft dat te doen met de andere mensen
die ook in de zaal zitten en zo als Publikum misbruikt worden ? De zaal vuld mooi op, maar er is
verder nauwelijks kontakt onder elkaar.
Het zei dan, dat de oudste mensen bij de Apero`s nadien,
de kerkgangers en de jeugd gaat bedienen,opruimt en de afwas doet.
Wie gaat dat nu en in toekomst overnemen ?




Twijfel is het enige dat zeker is
Maandag 26 mei 2008

H












Religieuze onzekerheid is een variant van onzekerheid in het algemeen. Waar ben je doorgaans onzeker over? Niet over de tafel van vijf, of blauw een mooie kleur is, zalm lekker is, of een bepaalde man of vrouw mooi is. Hierover heb je een heel duidelijk antwoord voor jezelf. Anders wordt het als de vraag is of een bepaald persoon van je houdt, of het beleid van een minister goed is, of je in aandelen of in vastgoed moet beleggen, en of er buitenaards leven bestaat. Dat komt omdat het je aan informatie ontbreekt. Je kunt niet in het hart van iemand anders kijken, beleid is voor een deel een kwestie van wijsheid achteraf, economische cycli zijn moeilijk te voorspellen, en er zijn wel erg veel sterren en zonnestelsels waar je dat leven zou moeten zoeken.
De afgelopen eeuwen is duidelijk geworden dat we misschien wel niets voor honderd procent zeker weten. Het heelal blijkt telkens weer groter dan men dacht, het grootste gedeelte van de materie is vooralsnog zoek, en de structuur is nog niet ontrafeld. Wat overigens de vraag hoe ‘alles’ ontstaan is – God de Schepper, Intelligent Design, de Oerknal of Evolutie – een beetje relativeert. We kennen het heelal (of zijn er meerdere?) immers niet eens in zijn geheel.
Denk niet dat het met iets kleiners dan het heelal veel beter gesteld is. Een appel op de fruitmand is een al even ondoorgrondelijk micro-universum op zichzelf. Steeds weer worden er kleinere deeltjes ontdekt – atomen, protonen, elektronen, nutrino’s, quarks … Over onzekerheid gesproken: juist op microniveau gebeuren in materie onvoorspelbare dingen. Zo schijn je van heel kleine deeltjes alleen óf de snelheid óf de plaats te kunnen kennen, maar nooit allebei. Onzekerheid is eigen aan alles wat bestaat.
In de moderne filosofie was het al eerder moeilijk geworden om over ‘de dingen’ zelf te spreken. Dat kan niet omdat we zelf onderdeel uitmaken van het Zijn en alle informatie via onze zintuigen verkrijgen, die deze informatie vervormen. Volgens Descartes is niets zeker en kun je alles betwijfelen, behalve je eigen twijfel. In zijn theorie is er geen enkel absoluut sluitend bewijs waarmee je kunt aantonen dat de wereld bestaat en dat je zelf bestaat. Behalve dan dat je niet-bestaan erg indruist tegen je gevoelens en je bewustzijn. En na Popper en Kuhn weten we ook dat wetenschap per definitie relatief is en nooit het laatste woord heeft.
Weten we dan niets zeker? Nee. Of toch? Zou de ultieme ware kennis niet tot de mens gekomen kunnen zijn door een Openbaring van de Enige Ware God? Als gelovige jood erken ik uiteraard het fenomeen openbaring. Sterker nog: wereldwijd hebben talloze mensen in allerlei periodes geclaimd een openbaring van de goddelijke wereld te krijgen. Het probleem is alleen dat een openbaring zo subjectief is en zo moeilijk geverifieerd kan worden. Want wie of wat heeft zich eigenlijk geopenbaard? De Echte God, een Aartsengel, het Absolute Intellect, de Oerenergie? Of was het een hallucinatie veroorzaakt door een psychose, een partydrug of iets anders? (Waarbij ik de mogelijkheid van contact met kwade krachten die zich als goede krachten voordoen nog even buiten beschouwing laat.)
Onzekerheid is inherent aan het menselijk bestaan. Ondanks dat is het overigens wel degelijk mogelijk iets zinnigs over de wereld, de mens en de moraal te zeggen. En daar gaat goede religie nu over.

Leo Mock doceert Rabbinica aan de Universiteit van Amsterdam en is verbonden aan de Folkertsma Stichting voor Talmudica in Hilversum

>> Reageer

11-11-2008  Geert Nijboer.
Tegenstellingen doen de schepping ontstaan.
Twijfel is het enige dat zeker is?Daar ben ik het niet helemaal mee eens.Twijfel betekent voor mij eenzijdigheid.De ontwikkeling van de mens is eencellig aangevangen, prikkels hebben het eencellige een volgende fase in gedreven.Vele fasen verder is daaruit het ego ontstaan.Al deze fasen noem ik de donkerekant.Een hoger
bestaat noem ik de lichtzijde,als die ontkiemd dan ontstaan tegenstellingen waaruit kennis en bewustwording ontstaan,dan begint het kiezen, door de donkere en lichtzijde.Was er geen donkerezijde geweest, hoe is het licht dan te herkennen?Als de lichtzijde aan het ontkiemen is dan wil dit direct niet zeggen dat het donkere is verdwenen,naarmate het licht helderde wordt,
worden de gevolgen van de donkerezijde herkent,
pas dan begint er een innerlijke strijd te ontstaan.
Je gaat ontdekken dat de lichtzijde veel intelligenter is en de gevolgen van onzekerheid verdwijnen.



Het wankele geld
Maandag 19 mei 2008

H










We voelen ons onthand zonder geld. Toch hebben mensen duizenden jaren geleefd zonder geld. Dat gold niet alleen voor mensen in eenvoudige gemeenschappen, maar ook voor hen die in grote en sterk gecentraliseerde staten woonden. De economie werd beheerst door de idee van wederkerigheid: jij geeft of verkoopt mij iets, ik geef jou iets terug van dezelfde waarde. Ik neem bijvoorbeeld jouw paard over en jij krijgt dan tien geiten van mij. Een soort ruilhandel dus. Edelmetaal speelde daarbij een belangrijke rol, maar het was geen geld. Je kunt je indenken dat er veel strijd tussen mensen was over hoe juist de ruil was. In sterke staten bepaalde de centrale regering de waarde van belangrijke zaken. In zwakke staten was het gevaar voor conflicten groter.
Om zulke conflicten te beperken hebben in de zevende eeuw vóór Christus de kleine Griekse stadsstaten in Klein-Azië een merkteken op stukjes goud en zilver gezet. Daarmee garandeerde de staat met zijn monopolie op het geweld de waarde van dit stukje metaal. Het stukje metaal kreeg daardoor meer waarde dan het zonder kenmerk had. Het won vertrouwen. De aandacht en de begeerte richtten zich op dit geld in plaats van op een veelheid van objecten. Dit beperkte conflicten en gaf meer ruimte iets te regelen.Verdragen tussen staten brachten de erkenning van elkaars munten. De staat werd enerzijds machtiger door de invoering van het geld, anderzijds verzwakte de staat, omdat individuen onafhankelijker konden opereren.
Geld in de vorm van munten speelt in onze maatschappij nog maar een geringe rol. Plastic kaartjes hebben hun functie overgenomen. Geld wordt abstract met als gevolg dat het uitgeven gemakkelijker en het overzicht moeilijker wordt zodat de kansen op schulden toenemen. De internationale netwerken zijn zo complex dat het niet na te gaan is wat er met jouw geld gebeurt.
Er worden allerlei pogingen ondernomen om de stabiliteit van de waarde van het geld te garanderen. Maar uiteindelijk hangt de waarde van het geld af van het vertrouwen in de kracht van de staat en in de economische activiteiten van de burgers. Dat vertrouwen kan om allerlei redenen elk moment verdwijnen. Een gerucht is voldoende om de waarde van het geld te doen stijgen of dalen. In het laatste geval zoeken we een andere muntsoort of we vallen terug op goederen die stabieler lijken dan geld: edelmetaal en tegenwoordig ook kunst. We kijken voortdurend naar elkaar en proberen welvaart en economische zekerheid te vinden. Wanneer het iemand goed lijkt te gaan, proberen we dezelfde methodiek te gebruiken, soortgelijke producten te maken en concurrerende activiteiten te ondernemen. We proberen anderen bij te houden en anderen proberen ons bij te blijven of liever nog ons voorbij te gaan.
Het geld verenigt mensen. Hun aandacht en begeerte zijn gericht op het verkrijgen van steeds meer geld. Heel de wereld cirkelt om het geld. Maar het geld schept niet alleen eenheid. De rivaliteit rond geld is groot. Geld geeft aanleiding tot talloze conflicten. Zoals een geldstuk ‘kop’ en ‘munt’ heeft, zo heeft geld twee gezichten: het brengt individuen bij elkaar, maar het brengt hen bij elkaar in een jachtstoet, waarin ieder individu uit is op meer prooi voor zichzelf. Alles bij elkaar schaatsen we op dun ijs. De mammon geeft zekerheid, maar het vertrouwen waarop de mammon is gebaseerd, is gebakken lucht. Niet voor niets laat de bijbel God zeggen: ‘Vereer naast mij geen andere goden’.

André Lascaris is medeweker van Reliflex en van het Dominicaans Studiecentrum (www.dsts.nl)

>> Reageer



Onze houding tegenover dat wat afwijkt
Maandag 12 mei 2008

H












Aangeboren afwijkingen en ziektes werden vroeger gezien als tekens van een gebrekkige geestelijke status: van zonde en verderf, een straf van God voor eigen misstappen of die van voorouders (tot in het vierde geslacht). Het probleem begint al met God die de mens schiep naar Zijn evenbeeld. Willen we dat niet al te antropomorfisch opvatten – de bijbellezers van 2500 jaar geleden lagen daar overigens niet wakker van – dan verwijst dat beeld niet naar een fysieke realiteit, maar naar een niet-fysieke vorm of idee. Maar wat is die niet-fysieke vorm dan? De ziel, zijn geest, het denken? En zo kwam men al snel terecht in één of andere variant van de lichaam-geest dualiteit die veel ellende heeft opgeleverd. Vooral omdat men een hiërarchische verhouding poneert tussen ziel en lichaam, spiritueel en fysiek. Het gevolg was een ontkenning van lichamelijkheid – vooral de seksualiteit – of het bagatelliseren van lichamelijk lijden.
De vraag naar de verhouding tussen ons lichaam en ons bewustzijn is ook tegenwoordig complex. Valt het ‘ik’ geheel samen met het lichaam, of staat het er (gedeeltelijk) los van? Zijn onze emoties en gedachtes puur een chemisch-biologisch proces dat zich gedurende 80 jaar in een omhulsel van vlees en botten afspeelt? Wat maakt de mens tot mens? Wie het denken als belangrijkste menselijke eigenschap ziet, kan op een hellend vlak terecht komen wanneer hij geconfronteerd wordt met personen die weinig of geen cognitieve vermogens (meer) hebben. Hebben ze wel dezelfde rechten als ‘normale’ mensen? Onvervreemdbare mensenrechten, onafhankelijk van bepaalde lichamelijke eigenschappen of een bepaalde menselijke capaciteit – is een mooi ideaal, maar in de praktijk niet altijd terug te vinden …
In de Bijbel lijken lichamelijke schoonheid / heelheid belangrijk. Over allerlei bijbelse helden wordt gezegd dat ze vitaal (Deut. 34:7) of mooi zijn (Gen. 29:17), of een prettig voorkomen hebben (I Sam. 16:12). Het verband tussen innerlijke volmaaktheid en lichamelijke heelheid lijkt benadrukt in de priesterwetten: “Niemand met enigerlei gebrek mag als priester aantreden: niemand die blind is of verlamd, niemand met een misvormd gelaat of abnormaal ontwikkelde ledematen, niemand wiens ledematen na een botbreuk vergroeid zijn, niemand met een gebochelde of dwergachtige gestalte, niemand met staar, niemand met zweren of uitslag, niemand met verpletterde zaadballen” (Lev. 21:18-20). Maar ook gewone Israëlieten worden vanwege bepaalde gebreken uitgesloten: “Wie door kneuzing ontmand is of wie het mannelijk lid is afgesneden, zal niet in de gemeente van de Eeuwige komen” (Deut. 23:2). Het ‘niet in de gemeente komen’ wordt in de Talmoed geïnterpreteerd als: hij mag niet huwen! Ook op andere punten is de Talmoed nog strenger dan de bijbelse wet: een doofstomme wordt als iemand gezien met beperkte geestelijke vermogens – in die tijd waarin geen speciaal onderwijs bestond niet geheel onbegrijpelijk – maar ook een blinde werd beschouwd als iemand die niet verplicht is om bepaalde geboden uit te voeren. Dat had consequenties in de praktijk: beiden mochten niet voorgaan in bepaalde religieuze verplichtingen van de gemeente. In de moderne tijd is de houding tegenover gehandicapten gelukkig aan het veranderen (een goede studie over dit onderwerp is: T. Marx, Disability in Jewish Law, Routledge, London 2002). Toch blijft onze houding tegenover dat wat afwijkt een goede graadmeter voor onze moraliteit en het sociale klimaat in een samenleving.

Leo Mock doceert Rabbinica aan de Universiteit van Amsterdam en is verbonden aan de Folkertsma Stichting voor Talmudica in Hilversum

>> Reageer



Ik ben mijn verhaal
Dinsdag 6 mei 2008

H










Wat is mijn identiteit? Wie ben ik? Eerlijk gezegd, stel ik me die vragen nooit. Misschien is dit wel het toppunt van oppervlakkigheid, wel dat zij zo. Ik heb niet de pretentie om door te gaan als het toppunt van diepzinnigheid. Ik ben er zeker van Nederlander te zijn – mijn familienaam komt sinds 1807 voor in Amsterdam; ik spreek Nederlands en wanneer ik een andere taal probeer te spreken, heb ik een overduidelijk accent. Ik ben een voorganger in de katholieke kerk. Ik weet dat vele mensen graag willen dat ik hen voorga. Ik ben lid van de Orde van de Predikers, de dominicanen; er is niemand die daaraan twijfelt.
Identiteit is voor mij geen gesloten en voor een goed deel te definiëren werkelijkheid. Identiteit is voor mij een verhaal. Dat verhaal begint eigenlijk al vóór mijn geboorte, zelfs vóór mijn conceptie. Ik werd ontvangen en ben geboren in het verhaal van de mensen en van de kosmos dat al ontelbare eeuwen bestaat. Ik weet dat mijn verhaal een minieme plek heeft in dat grote verhaal, maar het bestaat en gaat nog even door. Mijn verhaal schrijft zichzelf door de ontmoetingen, contacten, gesprekken, aanrakingen en gebeurtenissen die tijdens mijn leven plaatsvinden.
Geboren vlak voor de Tweede Wereldoorlog heeft dit gebeuren mij ongetwijfeld mede gemaakt tot degene die ik ben. Het meeste van die oorlog is mij voorbijgegaan: ik was me er niet bewust van. Vooral aan het laatste jaar bewaar ik nog verschillende herinneringen. Ik ben er niet zeker van of sommige herinneringen aan echte gebeurtenissen zijn of herinneringen aan wat anderen mij verteld hebben. Mijn verhaal en identiteit zijn verder gevormd door het katholicisme van vóór en na het Tweede Vaticaans Concilie, door mijn opleiding, mijn reizen naar het buitenland en vooral ook door een verblijf van vier jaar in Oxford en een jaar in Zuid-Afrika. De taken die ik vervuld heb, de artikelen en boeken die ik heb geschreven heb, de commissies waarin ik heb meegedacht, maar vooral de contacten van velerlei aard met andere mensen en hun verhalen hebben mij gemaakt tot wie ik ben.
Mijn verhaal is nog niet af; en ik weet niet hoe het verder gaat. Mijn verhaal had heel anders kunnen zijn als ik andere beslissingen had genomen, als anderen anders op mij gereageerd hadden, als hun verhalen anders waren geweest, of als mijn lijf gezonder was geweest of juist niet.
Mijn verhaal is verweven met vele andere verhalen. Het is daarom niet mogelijk mijzelf helemaal te doorgronden. Om dezelfde reden kan ik ook dat van anderen nooit helemaal doorgronden. Ik weet dat hun verhalen even dynamisch zijn als het mijne. Iedereen is anders bij elke ontmoeting. Het verhaal komt in zekere zin nooit af, want de toekomst zal mijn verhaal in een ander licht stellen. Ik oordeel niet over mijzelf. Het antwoord op de vraag wie ik ben, vertrouw ik toe aan God die aan het begin en aan het einde van mijn verhaal staat.

André Lascaris is medeweker van Reliflex en van het Dominicaans Studiecentrum (www.dsts.nl)

>> Reageer



Samenleven: een vak apart
Dinsdag 29 april 2008

H












Aristoteles omschreef de mens al als een sociaal wezen bij uitstek dat niet bestemd is om alleen te leven. Na periodes van experimenteren ontdekte de mens dat het inderdaad in zijn eigen belang was om met anderen samen te werken en te leven. Makkelijker gezegd dan gedaan. Want hoe zorg je ervoor dat conflicten niet als een splijtzwam werken en de groep ondermijnen? Al vrij vroeg ontdekten mensen dat voor een goed functioneren van de samenleving het noodzakelijk is om een materieel en immaterieel draagvlak te creëren. Een materieel draagvlak door bepaalde grondstoffen, kapitaal en productiemiddelen te delen; denk bijvoorbeeld aan het delen van voedsel tijdens gezamenlijke maaltijden in oude culturen. Een immaterieel draagvlak wordt – zo ontdekte men – gecreëerd door het delen van bepaalde waarden en normen die door iedereen in de groep worden onderschreven en die bijdragen aan de vorming en instandhouding van een groepsidentiteit. Vaak worden die in wetsregels gegoten.
De geschiedenis van verschillende volkeren en culturen laat zien dat de experimenten wisselende resultaten hadden, maar dat over het algemeen een groep met een hoge cohesie en saamhorigheid betere overlevingskansen heeft. Daarom wordt een inbreuk op de heersende regels door individuele overtreders bestraft. Denk aan verbanning of uitstoting van ‘subversieve elementen’ of het opsluiten, bestraffen of zelfs doden van overtreders. Ook de moderne wereld kent regels die de neerslag (horen te) zijn van de gedeelde waarden en normen van de groep. Die regels zijn een fundament van de samenleving. Handhaving ervan is nodig om ervoor te zorgen dat de samenleving niet afglijdt naar een anarchistische jungle, waarin het recht van de lichamelijk of financieel sterke overheerst en de ene mens de andere mens een (geld)wolf is. Eén probleem: wat goed is voor de groep in zijn geheel, hoeft dat niet te zijn voor een individueel groepslid. Maar dissidente groepsleden worden al snel een zondebok die geslachtofferd moet worden wanneer de groepscohesie onder druk staat.
In het huidige tijdsgewricht staat de Nederlandse samenleving onder druk. Dit is geen geïsoleerd verschijnsel, maar doet zich in veel andere landen in verschillende gradaties voor. Elke samenleving heeft te maken met globalisering, nieuwe communicatiemiddelen, het neo-liberalisme, de mantra van de marktwerking, de toegenomen mobiliteit en een omvangrijke wereldwijde migratie van allerlei groepen mensen. Hierdoor brokkelen oude (schijn)zekerheden als familie, relaties, sociale contacten en oude instituties als ‘kerk’, ‘onderwijs’ en ‘politiek’ verder af. De oude, ‘grote’ verhalen verdwijnen.
In plaats van vaag praten over waarden en normen, zou je je eerst moeten afvragen welke waarden en normen we eigenlijk met elkaar delen. Of beter: welke waarden en normen willen we gedeeld zien? Wie de gebeurtenissen in ons land van de afgelopen tien tot vijftien jaar bekijkt, ziet dat een antwoord hierop helemaal niet zo eenvoudig is. Het vreedzame debat hierover moet in het leven van alledag vorm krijgen – in de interpersoonlijke contacten op straat, bij de bushalte, in het verkeer, op de werkplek, in de winkel, of tijdens onze vrije tijd in het bos, op de camping en het strand of in musea. Religieuze denkbeelden en instanties mogen, kunnen en moeten daar een rol in spelen. Maar dan wel vanuit een universeel perspectief van de onvervreemdbare waarde van de mens die naar het evenbeeld van God is geschapen, met alle daaruit voortvloeiende mensenrechten. Ook voor ketters, vrouwen, homo’s, aanhangers van andere religies of gewone zondaars…

Leo Mock doceert Rabbinica aan de Universiteit van Amsterdam en is verbonden aan de Folkertsma Stichting voor Talmudica in Hilversum

>> Reageer



Economische groei: een nieuwkomer
Maandag 21 april 2008

H










Niet groeien is achteruitgang, hoor ik mensen zeggen. Hoe kun je een duurzame ontwikkeling betalen zonder economische groei? Hoe kun je de armoede in de wereld bestrijden zonder groei?
In zijn boek Stone Age Economics (Chicago 1972) over de economie in het stenen tijdperk - ja, ook toen was er al economie – schrijft M. Sahlins dat er twee manieren zijn om rijk te leven. De ene manier is weinig te begeren. De tweede is de ons meest bekende methode: zoveel mogelijk in handen proberen te krijgen. Pas sinds het begin van de achttiende eeuw kiezen we in het westen voor de tweede oplossing. De economische groei is dus een nieuwkomer. Ze is niet natuurlijk of vanzelfsprekend. We kunnen in beginsel ook zonder.
De Engelse landadel begon in de achttiende eeuw te concurreren met de nieuwe rijken, die hun bezit uit de handel verkregen. Deze adel schiep grote aaneengesloten landerijen die zo efficiënt mogelijk gebruikt konden worden. Dit kreeg navolging in de steden. Spoedig ging men daar fabrieken neerzetten: grote ruimten waar de vroeger onafhankelijk werkende wevers en andersoortige ambachtslieden onder toezicht werken – de machines kwamen later.
De onderlinge concurrentie maakte het economisch leven dynamisch. Men moest groeien of men verloor en ging failliet. Economische groei werd de poort naar rijkdom en welvaart. Adam Smith, de grote theoreticus van het kapitalisme, bevestigde deze theorie. Hij begon zijn boek The Wealth of Nations uit 1776 met een treurzang op alle ‘primitieve’ volkeren die in een grote armoede zouden leven.
De laatste decennia is men gaan beseffen dat dit helemaal niet het geval was. De meeste mensen konden een goed bestaan opbouwen. Dit deden zij niet door te proberen ieder jaar hogere productiecijfers te halen. Integendeel. Was er te veel, dan werd dit teveel vernietigd of in een groot feest zoveel mogelijk opgebruikt. Men streefde over het algemeen naar onderproductie en inperking van de begeerte. Hoe meer je produceerde, des te meer wilden ook anderen produceren. De samenleving dreigde op hol te slaan. Duurzaamheid speelde bij dit alles geen grote rol. Het ging niet om duurzaamheid, maar om een harmonische samenleving, waarbij iedereen zoveel mogelijk zijn eigen plaats behield. Mensen leefden in een economie zonder schaarste. Alleen natuurrampen, ziekten en oorlog deden daar afbreuk aan. Bovendien waren er altijd mensen die probeerden weg te komen van de regel dat je niet te veel mocht begeren.
De paradox van de economische groei is dat we daarmee steeds opnieuw schaarste scheppen. Hoe meer we iets begeren, hoe begerenswaardiger het wordt. Hoe meer mensen het willen hebben, des te kostbaarder en zeldzamer wordt het. We leven zo in het rijk van de schaarste. Er is nooit genoeg voor iedereen. Daarom denken we dat we nog meer moeten produceren, nog harder moeten werken, volop moeten consumeren. Hoe rijker sommigen van ons worden, hoe armer vele anderen.
Misschien biedt juist de gerichtheid op duurzaamheid een opening naar een economie, waarin mensen aanvoelen dat het goed is hun begeerte in te dammen. Duurzaamheid is een echte nieuwkomer: laat zij de grenzen stellen aan de economische groei.

André Lascaris is medewerker van Reliflex en van het Dominicaans Studiecentrum voor Theologie en Samenleving (www.dsts.nl).

>> Reageer

23-10-2008  Geert Nijboer.
Jezus de eersteling.
Natuurlijk staat groei centraal,maar ik voorzie wel de gevolgen van het bestaande economische systeem.Naarmate mensen innerlijk groeien ontstaan er andere systemen, dan moet het oude losgelaten worden en ontstaat er een ander niveau.
Ik geloof in een zorgzaam systeem en niet, ik heb alles en jij niets.Zij die dit bestaande systeem willen
behouden leven nog in de donkerekant van het ego.
Ook Jezus heeft tegen de duivel(ego) gestreden en overwonnen.Zijn woorden, ik heb overwonnen en gij zult overwinnen.





alles over weeklog

laatste weeklogs
'Ambassadeurs voor de oecumene'
Mijn muziek
Agnostisch bidden?
Jongeren in meditatie
Twijfel is het enige dat zeker is


archief
2008
Juni  
Mei  
April  
Maart  
Februari  
Januari  
2007


column onderzoek
weeklog archief
audio links
jongerenvideo colofon
zelftest contact
  nieuwsflits

ZOEK